Sporen gevonden uit 17de eeuw bij opgraving Oostereiland

ingevoerd op 3-6-2009

De archeologen van de gemeente Hoorn hebben sporen teruggevonden uit de tijd van de aanleg van het Oostereiland omstreeks 1650. Daarnaast hebben zij resten aangetroffen van de scheepswerven van de Admiraliteit uit de 18de eeuw en de Rijkswerkinrichting uit de 19de eeuw. Deze week wordt de opgraving afgerond.
 
De opgraving vindt plaats in verband met de ontwikkeling van het Oostereiland en herbestemming van de gebouwen. De archeologen bestuderen de opbouw van de bodem en stellen vast of nog sporen uit het rijke verleden van het eiland bewaard zijn gebleven.
Aanleg van het eiland

De aanleg van het Oostereiland hangt nauw samen met de uitbreiding van de havens van Hoorn in de 17de eeuw. Rond 1630 waren alleen paaldammen in zee aanwezig die de verschillende havens van elkaar scheidden. Besloten werd twee eilanden aan te leggen: het Visserseiland en het Oostereiland. In 1657 werd een verzoek van koopman Cornelis Jansz. Schuijt om een pakhuis op het Oostereiland te mogen bouwen door de stad Hoorn ingewilligd.

Aan de noordkant van het Oostereiland konden de archeologen de wijze achterhalen waarop het eiland is aangelegd. De begrenzingen van het eiland zijn door middel van een beschoeiing uitgezet. Deze is door middel van trekbalken in de Zuiderzeebodem verankerd. Eén van de trekbalken is teruggevonden. Het was een zware balk die door middel van palen in de bodem was vastgezet. Vervolgens is hieroverheen een kleidijkje opgeworpen. Het gebied binnen het dijkje is aangeplempt met stadsafval en dikke lagen opgebaggerd havenslib.
Het stadsafval bevatte veel aardewerk uit de periode 1630 tot 1650.  De aanleg van het eiland kan op basis hiervan omstreeks 1650 worden gedateerd.

De Admiraliteit
In 1692 vestigde de Admiraliteit van Hoorn zich op het Oostereiland. Aanvankelijk hadden ze hier alleen hun pakhuizen. In 1757 bouwde de Admiraliteit een eigen scheepswerf op de zuidzijde van het eiland. De werf bestond uit een scheepshelling, werkplaatsen en opslagloodsen. Vanaf omstreeks 1800 werd de werf niet meer gebruikt.
Op het grasveld achter de Krententuin is op een meter onder het huidige maaiveld het werkniveau van de werf teruggevonden. Een pakket met houtsnippers, teer en ijzeren spijkers vormde een restant van de werkvloer. De scheepshelling is nog niet aangetroffen.

Bedelaarshuis en gevangenis
In 1817 werd in het voormalige magazijn van de Admiraliteit een bedelaarshuis gevestigd. In 1828 kreeg het gebouwencomplex opnieuw een andere bestemming, als gevangenis. Deze functie zou het tot in de jaren 90 van de vorige eeuw houden.

Tijdens de opgraving zijn veel sporen uit de 19de eeuw teruggevonden. Het terrein werd grootschalig opgehoogd, vermoedelijk vanwege wateroverlast. Een greppel op het terrein werd opgevuld met afval uit de timmerwerkplaats van de Rijkswerkinrichting (1886-1933). Allerlei bewerkte stukken hout en houtafval van de draaibank kwamen tevoorschijn. Uit deze periode dateert ook de begraafplaats op het terrein. In 1933 is deze geruimd. Bij de opgraving kwamen op regelmatige afstanden van elkaar de geruimde graven tevoorschijn.
De archeologen hopen deze week nog sporen van de werf van de Admiraliteit terug te vinden. Daarna wordt de opgraving afgerond.