Het nest van Annifred B. (COLUMN)

31-12-2010 COLUMN Qwartjes Qwartiertje (3)

HOORN - Op de Gedempte Turfhaven in Hoorn deed ze het verdorie wèèr. Zei: “I take a leak”, hurkte tussen twee geparkeerde auto’s, tilde haar rok op, en deed ’n eh, dinges. Een plas. Heel stuitend. Ik liep gezwind door met ‘n air van ‘Heb ik niet gezien; hier hoor ik niet bij.’ In Rotterdam, waar ik toen woonde, deed ze dat vaker. Maar daar ga je anoniemer op in een grotere massa. Hier gêneerde ik me.

We schrijven 1980. Annifred B. deed zich voor op een nieuwe fiets, die ze voor de pui van het enige literair café van Rotterdam - ‘De Overheid’ aan De Binnenweg - plaatste en vervolgens de gelagkamer betrad. Ik zag haar binnenkomen en was op slag verkocht. Oogverblindend blond, zorgvuldig-slordig ingeknipt pagekapsel met een pony tot vlak boven haar wenkbrauwen, waaronder aqua-blauwe ogen in een markant gezicht. Groot, mooi lijf dat ze helemaal tot achterin het établissement heupte vanwaar ze terstond een dubbele whisky bestelde. Ze sprak redneck-Amerikaans, maar ze was Scandinavisch. Dat zag ’n blinde.

Deutsche Helga, die naast me aan de bar stond, had het aangekeken en sprak: “Sie interessiert jou.’ Ik beaamde zulks. Helga ging naar de nieuwkomster, werd vriendin, en haalde haar naar de bar. We maakten kennis. Ze had een stem van gerookte ham. Ik zei: “You write.” Zij antwoordde: “How d’ye fuckin’ know I’m a writer!” Waarmee mijn aanname werd bevestigd. Uit haar schoudertas stak een toeristisch foldertje van Rotterdam. Ik concludeerde op de bluf: ‘Fietsvakantie. Jeugdherberg. Zoekt op gezag van dat foldertje uitgerekend het enige literair café in de stad op. Ze schrijft. Gedichten, verhalen, boeken: whatever.’

Kort en goed: we spraken, dronken, werden tipsy, gingen naar de Chinees, en eindigden in mijn appartement in Rotterdam-zuid. Fiets in de kofferbak van de taxi. We beleefden een clash. Ze bleef de resterende acht dagen van haar vakantie bij mij om de liefde te vieren. Overdag moest ik werken. Bij thuiskomst had ze een vismaaltijd klaar. Altijd vis, zeebanket. Annifred werkte in een visfabriek in haar Noorse woonplaats Ålesund. Ze had een ruig leven achter de rug. Een vechthuwelijk in Amerika, en een jarenlange periode als kokkin op de wilde vaart. Zo mooi-markant als ze van uitborst was, zo hardboiled was haar inborst.

Een intrigerende combinatie.

Op 3 juli ging ze scheep naar huis. De fiets ging mee. Fietsen waren stervensduur in Noorwegen. Ze had een nieuw rijwiel in Europa gekocht en kon die, eenmaal thuis, voor ruim het dubbele van de prijs doorverkopen. Zo betaalde ze haar vakantie. Diezelfde dag arriveerde haar eerste brief. Tot 9 september dat jaar stuurde ze me 29 brieven. De vlammen sloegen van het papier. En ze belde dagelijks. Collect. Schreeuwend. “Motherfuckèèèr! I love yòuòu! Stupid idiot!” Ik reisde haar op 28 juli achterna, en verbleef tot 18 augustus in Ålesund.

Toen ik arriveerde stond ze aan de kade en sleepte me onmiddellijk mee naar een jazzcafé. Daar was het druk. Ze mepte met de volle vuist twee mensen van hun stoel, want wij hadden recht op ’n zitplaats. Haar huis aan de haven noemde ze een ‘pothouse’. De badkamer, in de kelder, bestond uit een zinken teil waarin je jezelf, rechtop staand, middels een lege appelmoespot met lauw water kon overgutsen. Met een stuk puimsteen heeft ze daar eens m’n zonverbrande huid radicaal afgeschuurd. Ik werd levend gevild ‘…omdat dat goed was’. ’s Nachts gingen we naar het rotsachtige fjordenstrand om, een zaklamp onder water houdend, krabben wijs te maken dat het volle maan was. Ze klauteren naar dat licht, en zo vang je ze. Dezelfde nacht, op datzelfde strand, bereidde ze dan boven een vuur van wrakhout een krabmaaltijd.

We maakten dagwandelingen. Niet door de bergen, maar óver de bergen. Onderweg ging ze onder een klaterende waterval van 0 graden Celsius staan. Ze stal van iemand een roeiboot om door een fjord te ploegen waar volgens geruchten een haai zwom. Die wilde ze vangen. Onderweg krijste ze naar de scherpjankende meeuwen die daar permanent boven je kruin scheerden. “Ik praat me ze”, legde ze uit. “Wij begrijpen elkaar.” Ik mocht geen foto’s van haar maken, want dan stal ik haar geest. Op ’n dag nam ze me mee naar ‘haar’ eiland in ‘haar’ fjord. Daar aangekomen klauterde ze me voor tot halverwege een berg waar ze, in een grotje, haar Geheime Nest had. Een bed van takken, stro, bladeren. Daar moest bij hoog en bij laag de liefde worden bedreven.

Annifred B. was ’n beest. Een rauw, rank roofdier.

Toen ik uiteindelijk afvoer, en de boot door het langgerekte fjord ruim water zocht, rende ze over de rotsachtige kust net zo lang mee tot die kust ophield. Aan één stuk door schreeuwend: “Motherfuckèèèr! Don’t go! Come back, idiot!” Ik kwam enigszins uitgeput thuis, onderging en beantwoordde haar brievenbombardement, totdat er plotseling stilte intrad. Ze belde altijd vanonder een openbaar telefoonafdakje dat op straat aan een houten paal was bevestigd. Bellen kon ik derhalve niet, en brieven bleven onbeantwoord.

Het boek was uit.

Het volgend voorjaar moest ik op reis naar Schotland, en aansluitend Egypte. Toen ik m’n koffer pakte trof ik daarin een vergeten, leeg hardboxje Marlboro aan. Het bevatte een verscheurd, handgeschreven briefje. Van Annifred. Er stond: ‘Wanneer je niets meer van me hoort zal dat betekenen dat ik me heb laten doodvriezen in mijn nest op mijn berg. Je wist niet wat ik van je droeg. Zo alleen kan ik je loslaten.’ Ik belde een vriendin van haar in Ålesund. Nee, Annifred was al een tijd spoorloos. Niemand wist waar ze uithing. Ze leek te zijn opgelost, als een vleugje parfum op de wind. Ik wist zelfs de naam niet meer van fjord, eiland of berg waar haar nest was. Noorwegen telt tienduizend fjorden.

Acht jaar later werkte ik in Boekarest, tijdens de val van Ceauþescu, met een fotograaf van het Parijse agentschap Magnum. Hij kwam uit Ålesund. Ik vertelde hem van Annifred. Hij kende haar. Belde uitgebreid met Noorwegen, en bevestigde: “Ze is weg. Verdwenen. Geen mens weet waar ze is.”

December 2010. Bij ingeving tik ik op een avond haar volledige naam in op de zoekmachine Google. En floep! Annifred B. bevindt zich in Brazilië, waar ze al drieëntwintig jaar twee weeshuizen voor straatkinderen bestiert. Na een leven van drank, rellen, vechten en psychiatrische behandeling, zo verneem ik, heeft ze haar hebben en houden verkocht en is naar de favela’s van Sâo Paulo vertrokken. Vroeger, in een ander leven, deed ze die stad aan als kokkin op de wilde vaart. Ze heeft er nu een Moeder Theresa-achtige status opgebouwd. Ik zie foto’s, ik zie filmpjes. Een oudere, tanige vrouw kijkt me aan vanuit een slordig gezicht.

Annifred B. leeft. Ze doet goed. Ik herken haar niet meer. Alleen die ogen. Die Husky-blauwe ogen. En die stem. Die stem van gerookte ham.



Reacties
Reactie: (Rob Hoogeveen)
1-1-2011, 15:57
Wat is het toch een feest om iedere keer een verhaal van Qwartjes Qwartiertje te lezen.
Ik ben er zo verzot op dat ik het iedere keer uit print.
Het wordt al een heus boekwerkje .
Groet Rob