Brandende odeklonje

22-1-2011 COLUMN Qwartjes Qwartiertje

COLUMN Qwartjes Qwartiertje

Wie niet ziek is kan ook niet beter worden. De moeder van Qwartje was bij leven negenentwintig jaar zijn moeder, en al die tijd lag ze op een hoog ziekenhuisbed beter te worden. Want multiple sclerose. Eerst lag ze gewoon thuis. Vanaf z’n vijftiende kwam er een ‘e’ in thuis. Tehuis. Ze was de eerste permanente bewoonster van Lindendael. Vertrouwd terrein. In dat eermalige Sint Jans Gasthuis aan de Koepoortsweg ging ze vaak, heel vaak logeren.
.
Ze kwam altijd weer horizontaal terug. Bidden hielp ook niet. Tweemaal is ze naar Lourdes geweest. Maria had het te druk. Dat mocht je Haar natuurlijk niet kwalijk nemen. Maar de teleurstelling was er niet minder om. Qwartje herinnert zich die ene keer dat-ie mee mocht naar het Centraal Station, om haar weg te brengen. Met de ziekenwagen helemaal naar Amsterdam. Daar stond de bedevaarttrein. Strak ingesnoerd op een brancard werd ze, als een cocon waar alleen ’n hoofdje uitstak, door een bovenraam van die trein naar binnen gewurmd. Een langwerpig pakketje ziek mens, onderweg naar Het Wonder.
.
Toen ze terugkwam was ze uitgeput. Jawel: ze hadden haar in een lichtprocessie meegezeuld naar die grot. En jawel: ze hadden haar daarginds op een brancard in het ijskoude bronwater ondergedompeld. Met de bedoeling dat ze dan volkomen genezen weer op het droge zou worden getrokken. Niet dus. Ze had een cadeautje voor hem mee. Een zakje van knisperend, transparant plastic waarin kiezelsteentjes zaten. Stuitergrote klompjes uit De Grot. Hij wist eigenlijk best dat het snoepjes waren, maar heeft er nooit eentje opgegeten. Dat deed je niet.
.
Dat witgesteven altaar van haar ziekbed, thuis in de achterkamer, was een gegeven. Het stond zijn wasdom niet in de weg. Sterker nog: het bood ook zo z’n bijkomende voordelen. Elke dag kwam er een wijkverpleegster. Dan werden de gordijnen dicht geschoven en gebeurden er allemaal geheimzinnige dingen waar hij buiten werd gehouden. Vreemde geluidjes, ook. Als de verpleegster weg was bleef er altijd een ondefinieerbaar geurtje hangen. Wanneer daarna de dokter werd verwacht of - o jee! - meneer pastoor die eens per maand ‘Ons Heer’ kwam brengen in de vorm van ’n rond schijfje ouwel dat Heilige Hostie werd genoemd, dan mocht Qwartje het ritueel van de odeklonje volvoeren.
.
Zieken kregen in die tijd vaak bezoek van meewarige gezonden. En die brachten altijd een aardigheidje mee. Chocola, appels, maar vaker nog een flesje Eau de Cologne. Köllnisches Wasser. Boldoot. Odeklonje. Reukwater, gefabriceerd aan de Glockengasse 4711 in Keulen. Parfum voor de poveren. De etiketten van die flesjes hebben zich in zijn memorie geëtst. Hij moest dan een schoteltje op de salontafel van haar kamer plaatsen en daar een flink plasje odeklonje in sprenkelen. Vervolgens moest-ie dat aansteken. Brandende odeklonje geeft een fantastisch mooie vlam. Met vleugen kobaltblauw, smaragdgroen, violet, geel, en brandweer-rood die elkaar in een vloeiend ballet afwisselen. Terwijl de geur, waar het om te doen was, zich aan de kamer mededeelde keken ze beiden gebiologeerd naar het spel van dat vuur. In stille verwondering, nog harder zwijgend dan die vlam.
.
Vaak kwam Taxi Kramer uit Hoorn langs met de ziekenwagen. Ambulance, met ’n moeilijk woord. Dan moest ze weer geruime tijd naar het ziekenhuis aan de Koepoortsweg. Op een dag stond er in Het Sufferdje een foto van de nieuwe ziekenwagen die Taxi Kramer had aangeschaft. ‘Het ziekenpaleis’, luidde de kop boven die foto. Een prachtig gemodelleerde, lange sneeuwwitte slee van ’n ambulance. Kostte dan ook wel dertigduizend gulden. En uitgerekend die dure ligmousine kwam dan vaak bij Qwartje voor de deur. Z’n moeder halen. Of brengen. Hij wachtte dan tot er genoeg volk was toegestroomd om de auto te bewonderen, en stapte met ’n nonchalant smoelwerkje naar buiten om een kussen in de praalwagen te leggen. Gewoon: er in. Dat mocht niemand. Hij wel. Hij herhaalde dat privilege met nòg ’n kussen, en ’n tas, en de bedboog. Heel af en toe zat-ie zelfs even achter het stuur, zogenaamd om iets onder het dashboard te zoeken. Buurjongetjes vroegen hoe hard-ie kon. “Tweehonderd”, zei hij achteloos. “Zieken hebben altijd haast.”
.
Wanneer ze weer eens thuiskwam, gracieus aanglijdend met Het Ziekenpaleis, was het feest. De chauffeur, de meegekomen verpleegster, zijn drie zussen en hij zaten dan na verloop van tijd om het bed. En dan was er gebak. Taartjes. Zomaar, midden in de week. Wie hàd dat nou!
.
Er was een periode dat Qwartje, ’s middags na de lagere school, geacht werd meteen thuis te komen. Dan schoof hij de gordijnen van zijn moeders kamer open - ze rustte ’s middags - en zette thee. Vader overleden, oudste broer geëmigreerd, zusjes aan het werk. Dùs. Als de thee op was mocht hij wel buiten spelen. Maar hij bleef in de buurt. Soms vroeg ze om de stok. Een bezemsteel, die hij in het schuurtje had verstopt. Ze manoeuvreerde die steel onder haar dekens en ging er haar verlamde benen mee te lijf die onbereikbaar ver ten prooi lagen aan een permanente, gekmakende onderhuidse jeuk. Alsof honderdduizend miertjes er in heen en weer kriebelden. Niet zelden haalde ze met die stok de broze, marmerwitte huid van haar benen open. Maar het bracht enige verlichting. Qwartje mocht deze heimelijke daad van verzet nooit aan zijn zussen verklappen. En al helemààl niet aan de dokter of wijkverpleegster.
.
Een geheim. Hij had een geheim! Daar werd je, als enige man in zo’n merkwaardig matriarchaal nest, opeens ’n stuk volwassener van. Hij leerde dat voldongen feiten niet per definitie ongunstig hoefden te zijn.
.
Toen haar einde naderde, in Lindendael, vroeg hij haar of ze nog iets zou willen. “Ach, nee”, zei ze. “Mijn tranen zijn op. Die hoef ik ook niet meer terug. Ik hoop alleen dat het geen lang ziekbed wordt.”  Ze lag toen 33 jaar.
.
Twaalf jaar later was Qwartje op oorlogsreportage in Beiroet. In het Sjouf-gebergte bracht hij, als gast van Druzenleider en warlord Walid Joumblatt, een bezoek aan ’n gewezen sanatorium. Er verbleven gewonden, ontheemden. Een oude vrouw gaf hem de langste knipoog die hem ooit was geworden. Eén oog was door een woekering definitief gesloten. Men had haar hier ’s morgens op de stoep aangetroffen met twee gebroken armen. Haar kinderen hadden haar daar die nacht gedropt nadat ze eerst al haar gouden armbanden - haar spaarpotje voor slechte tijden en ’n propere begrafenis - hadden afgestroopt. Dat was nogal ruw gebeurd. Moeder was hen een last geworden.
.
Ze verwees hem sissend naar een kamertje achterin een zijgang. Daar lag, op een matras op de grond, een jongere vrouw. Ze raakte in extase toen ze Qwartje zag. Bleek een Engelse hulpverleenster die al jaren zoek was. Ze lag hier al die tijd geveld door een virulente vorm van multiple sclerose. Ze vertolkte haar blijdschap om eindelijk weer eens haar moedertaal te kunnen spreken middels opgetogen kreetjes en woorden waarvan hele lettergrepen door haar krachteloze tongspier werden overgeslagen. Die wat stuurloze gebaartjes, die stem… Hij herkende de echo feilloos. Hier, hoog in die godverlaten bergen van Libanon, lag een replica van zijn moeder.
.
Qwartje heeft haar antecedenten en whereabouts in Engeland genoteerd, en is dat kamertje uitgesneld. Gevlucht.
.
Eén keer was wel genoeg.  

Reacties
Reactie: (Matthijs)
27-1-2011, 19:50
Deze was me door afwezigheid nog even ontgaan. Maar erg mooi geschreven wederom @Qwartje.

Reactie: (hempie)
27-1-2011, 18:38
Qwartje wat een mooi geschreven ontroerend verhaal, heel herkenbaar!!

Reactie: (leonie)
23-1-2011, 11:45
Goh P’tit Quart, wat een aangrijpend verhaal. Wat mooi om zo te kunnen schrijven. Hartverwarmend. Je moeder zal trots op je zijn.

Reactie: (Sebas)
22-1-2011, 18:59
Ontroerend mooie column (klein verhaal). Dank, maakt m’n avond weer goed.

Nu nog de bami, gemaakt door m’n vriendin... ;-)

Reactie: (rob verhoek)
22-1-2011, 18:47
Weer een juweeltje, Qwartje. Hulde en bedankt!