Roy Drommel deugt

Column van Sjaak Grosthuizen

HOORNGIDS | Ik moet bekennen: ik heb een beetje de pest in. Roy Drommel van het Hoornse GroenLinks stond deze week in een soort superieure triomfhouding voor het standbeeld van JPC in de krant. Om te vertellen dat hij meeswingend op de golven van de Black Lives Matterbeweging op het idee kwam met het Hoornse standbeeld ook iets te doen: wegzetten in de tuin van het museum. Bovendien - en daardoor werd ik het meest getriggerd – riep hij na de commissievergadering iedereen in de zaal toe die nog een beetje treuzelde met stukken in de tas bergen of voor een anderhalvemeternaboomopmerking naar een collega dat ze een beetje moesten opschieten, omdat ze hem anders zouden kunnen missen als hij even op de tv was. Bij Hart van Nederland of zoiets.

Hij stond daar in de krant onbeschaamd zijn ziemijeensdeugenhouding te etaleren. Toen voelde ik het weer eens duidelijk. Iemand probeerde mij te overtroeven in mijn eigen deugdelijkheid. Voor alle duidelijkheid: ik deug. Ik deug zelfs hartstikke. Begrijp me goed, jij zult ook best wel deugen en ik kan het best hebben wanneer er iemand in Hoorn rondloopt die nog beter deugt dan ik. Niks is onmogelijk natuurlijk. En ik wil ook best zonder mokken aannemen dat Roy Drommel deugt. Sterker nog: ik vermoed heel sterk dat ons stadsbestuur voor een aanzienlijk deel deugt, zelfs voor een deel waar de stad trots op kan zijn, ik wil niemand tekort doen, maar ik stel het altijd zeer op prijs dat iedereen dat in stilte uitstraalt. Je moet het niet overduidelijk aan iemand zien dat hij deugt.

Ik ben het natuurlijk helemaal eens met al die mensen die protesteren tegen discriminatie op kleur. Dat doe ik niet. Mevrouw Grosthuizen en ik hebben twee kinderen uit een ver warm land geadopteerd. Mijn zoon heeft een kleurtje, ik bedoel natuurlijk een donkerder kleur dan wij zelf hebben en dat vinden wij heus niet erg. En we liepen er echt niet mee door stad en land om iedereen te laten zien hoezeer wij deugden. En het is ook niet zo dat we ons altijd verheugen op de zomer, omdat het dan nog beter te zien is. Ik vind het jammer dat ik zelf  ’s zomers niet echt lekker bruin word. Ik verbrand eerder. Ik wil hier ook nog even kwijt dat ik iedereen, ongeacht een kleurtje vriendelijk groet en echt niet de ene kleur vriendelijker dan de andere. Ik ben wat dat betreft volstrekt kleurloos en dat komt omdat ik deug.

Ik deug minstens net zo goed als Roy Drommel van GroenLinks en het is ook niet dat ik de pest in heb, omdat hij me over dat standbeeld van JPC net voor was. Van mij mag dat rotbeeld gewoon blijven staan. Ik ben niet van de beeldenstorm. Zelfs wanneer ik bedenk dat die JPC staat voor een groep mensen in Hoorn, die mijn arme sloebers van voorouders met de nek aankeken en ze kort, arm en stemloos hielden. Ik haast mij natuurlijk meteen om te zeggen dat het lijden van mijn voorouders onder al die figuren die hun naam leenden aan talloze straten en pleinen in ons land enigszins in verhouding zou staan met het lijden van de slaven in verre landen waar zij onze rijkdom van nu wegsleepten.

Omdat ik werkelijk deug zal ik niet heel vals gaan suggereren dat het over niet al te lange tijd weer verkiezingstijd is. Ik vraag me namelijk ook af of de Nederlandse en dus ook Hoornse kiezer er erg in geïnteresseerd is dat de politicus waar ze hun stem op uitbrengen werkelijk deugt. Het staat ook nergens expliciet in de verkiezingsfolders: onze vertegenwoordigers deugen. Er bestaat fact-checken, maar deugdcontrole bestaat nauwelijks. Nou ja, er wordt bij een paar partijen wel eens vooraf aan kandidaten gevaagd of er geen lijken in de kast zijn en dan spelen de kandidaten vaak de onschuld zelve. Bij één op dit moment zeer populaire partij is dat wel eens fout gegaan, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Dat zou nu even niet deugen.

Ik had het vandaag eigenlijk gewoon willen hebben over de uiterst boeiende agendapunten waar de raadscommissie zich over diende te buigen. Sorry dus, dat er vandaag niks is gekomen van een deugdelijk stukje.

Sjaak Grosthuizen schrijft zijn column Sjaak Grosthuizen schrijft zijn column